Friday, September 29, 2006

Beelden uit het Midden-Oosten: “Het zijn net mensen” van Joris Luyendijk

Dit is een belangrijk boek. Vooral omdat Joris Luyendijk de euvele moed had om de journalistieke praktijk van het correspondentschap in het Midden-Oosten in zijn hemd te zetten. Hij doet dat door zeer eerlijk en open de praktische problemen te beschrijven die hij als correspondent ervoer en de confrontatie met zijn eigen twijfels niet uit de weg te gaan. Hij durft het aan die twijfels tot in zijn uiterste consequenties door te drijven, waarmee hij uiteindelijk de relevantie van zijn job in twijfel trekt én de pertinente vraag opwerpt of een deugdelijke nieuwsgaring wel mogelijk is in het Midden-Oosten. Dit boek veroorzaakt behoorlijk wat deining in Nederland en wellicht zal Luyendijk als ‘nestbevuiler’ niet zo snel nog bij zijn ex-collega’s aan de deur moeten komen. Na vijf jaar hield hij het sowieso voor bekeken. De specifieke invalshoek maakt dat ook Midden-Oosten specialisten dit boek wellicht zullen kunnen waarderen. Ben je als doorsnee consument van het dagelijkse buitenlandnieuws op zoek naar een pepmiddel voor je kritisch vermogen? Dan is dit boek het gedroomde medicijn.

In deel 1 beschrijft de auteur zijn ervaringen als nieuwbakken correspondent Midden-Oosten voor de Nederlandse NRC, de Volkskrant, het Radio 1 Journaal en het NOS Journaal. Van hem werd verwacht dat hij de hele regio volgde vanuit Caïro. Een opdracht die hem al snel deed stoten op de grenzen van de media in een land als Egypte. Uit de berichtgeving in de strikt gecontroleerde lokale media is nauwelijks iets interessants te halen. Als er een bomaanslag plaats vind in een buitenwijk van Cairo dan zul je dat sneller vernemen via de Westerse persbureaus dan op de nationale radio. Als journalist kan je wel de gewone Egyptenaar vragen stellen maar je kan niet extrapoleren want er bestaan geen officiële gegevens. Opiniepeilingen of statistieken bestaan niet of zijn niet toegankelijk en mensen vertegenwoordigen alleen zichzelf. Luyendijk’s boude stelling is dat de normale journalistieke praktijk eenvoudigweg niet mogelijk is in een dictatuur. Veel van de tv-correspondenten verworden snel tot “presentatoren ter plaatse” en niet meer dan dat, zo zegt hij. Dat wil zeggen dat ze vanuit hun redactie worden opgebeld met het nieuws van de dag, dat ze vervolgens de persberichten van de internationale persbureaus samen vatten en herhalen voor de camera met achter hen de skyline van een Arabische stad. De consequenties voor ons beeld van het Midden-Oosten zijn niet min: wat wij te horen of te lezen krijgen is bijna uitsluitend wat de internationale persbureaus interessant vinden om te brengen.

Luyendijk neemt ook de informanten op de korrel, lokale experten die zich vaak lenen voor commentaar op lokale gebeurtenissen. Hij heet ze ‘donor darlins,’ wat op zich genoeg zegt. Vele van deze mensen werken voor Westerse ngo’s of worden gefinancierd door Westerse overheden. Ze beheersen het discours dat in de westerse media furore maakt en hun boodschap is dan ook gesneden brood voor een journalist die daar niet al te veel van wil afwijken.

Het duurt tot blz. 103 voor de auteur zich aan enkele politieke analyses waagt, o.m. over het Bin Laden fenomeen en het waarom van zijn strijd. Een strijd die meer weg heeft van een klassieke burgeroorlog dan de apocalyptische ‘clash’ tussen beschavingen die men er in conservatieve Noord-Amerikaanse kringen van wil maken. Dat deze laatste verklaring gretig wordt geconsumeerd door de westerse publieke opinie betekent nog niet dat het de juiste is: maar losstaande feiten in de dagelijkse actualiteit worden dan ook heel makkelijk ingebed in geprefabriceerde verhalen die de politieke status-quo ongemoeid laten.

In deel 2 verhuist hij naar hét kruidvat in de regio. Er komt extra vaart in het correspondentschap van Luyendijk: hij gaat Israël-Palestina volgen. Eerst vanuit Beiroet, later vanuit Oost-Jeruzalem, een stap die andere correspondenten hem ten stelligste afraden want “in de bezette gebieden kun je nauwelijks bewegen.” Een probleem dat hij snel moet beamen maar dat hem aan de lijve doet ondervinden wat het is te leven onder de bezetting. Wat hem eerst opvalt is het hallucinante professionalisme van de Israëlische propagandamachine: het is dan ook vreemd dat hij één van de eerste journalisten is die dat professionalisme in detail beschrijft en wijst op de evidente gevaren voor de eenzijdigheid van de berichtgeving. Wat voor vele waarnemers logisch is blijkt voor een journalist als Luyendijk een verassing: tenslotte hangt Israëls levenslot af van de Westerse goodwill. Als vooruitgeschoven post in het zogenaamde ‘vijandige’ Midden-Oosten willen ze ten allen tijde de band sterk houden. En vermits in het westen nu éénmaal representatieve democratieën de plak zwaaien moet vooral de publieke opinie in die landen gunstig beïnvloed worden.

De Arabische landen hebben op dat vlak helemaal geen traditie en de régimes hebben dat gewoon niet nodig. Het zijn immers dictaturen. Hun bedoeling is enkel om de eigen bevolking eronder te houden of zoals Noam Chomski zei “de interne vijand beheersen” (al had Chomski het dan wel over de Verenigde Staten, nvda). Voor de relatie met het westen hebben ze de topconferenties en de preferentiële relaties met de westerse leiders en regeringen. Dit is een puur zakelijke relatie van wederzijdse belangen die elkaar in evenwicht houden. Met de westerse publieke opinie hebben ze niets te maken. Omgekeerd hebben westerse regeringen weinig te maken met de verdrukte bevolking van het Midden-Oosten ook al plegen ze lippendienst aan concepten zoals mensenrechten en democratie.

Palestina, dat is dan weer een speciaal geval. Want hier is de onrechtvaardigheid van de bezetting moeilijk te negeren, zoals Luyendijk snel ondervindt. En dan nog slaagt Israël erin om de zaak voor te stellen als een ‘conflict tussen gelijke partijen,’ precies door die professionele propagandamachine en de quasi onvoorwaardelijke steun van pro-Israëlische lobbygroepen in alle belangrijke westerse hoofdsteden. Het haast traditionele amateurisme van de Palestijnse overheid om haar zaak te bepleiten heeft met verschillende zaken te maken, zo toont de auteur aan: In tegenstelling tot de omliggende dictaturen hebben zij wel belang bij een gunstige publieke opinie in het westen. Ze willen immers hun broodheren in de Europese Unie van wie ze financieel en politiek afhankelijk zijn gunstig stemmen. Maar tegelijk zijn Palestijnse toppolitici ook autoritaire figuren die rond zich personeel verzamelen dat eerder aan hen zelf schatplichtig is in plaats van de Palestijnse zaak. Communicatieve vaardigheden zijn niet in eerste instantie wat je nodig hebt om het ver te brengen in de hiërarchie rond een autoritair leidersfiguur.

Vanaf hoofdstuk 8 gaat Luyendijk in op een aantal technische mechanismen die eigen zijn aan tv-verslaggeving en die in het nadeel spelen van elke journalist die het Midden-Oosten conflict diepgaand wil behandelen. Zo beschrijft hij de “wet van de schaar.” Een basismechanisme uit de televisiejournalistiek die de werkelijkheid op tv reduceert tot wat filmbaar is. De Israëlische propagandamachine weet het medium perfect te manipuleren en slaagt er steeds in het verhaal te laten primeren dat zij eruit willen halen Hij illustreert treffend met het relaas van een Palestijnse zelfmoordaanslag. Zoals steeds haalt de Israëlische propagandamachine er alles uit wat erin zit en maken de Palestijnse woordvoerders er een zootje van.

Een ander heikel punt in de verslaggeving is het woordgebruik. Luyendijk stelt zichzelf luidop de vraag of onpartijdigheid wel mogelijk is. Is Palestijns geweld het werk van terroristen of verzetstrijders? “Israëlische politici die een geweldloze oplossing zoeken zijn ‘duiven,’ hun Palestijnse tegenvoeters ‘gematigd,’ implicerend dat alle Palestijnen fanatiekelingen zijn.” Er is het asymmetrische woordgebruik: “Hamas is anti-Israëlisch, Joodse kolonisten zijn niet anti-Palestijns.” Er is Israël die zijn eigen underdogpositie voortdurend uitbuit. En er is de betekenisgeving van woorden die een toestand beschrijven die wij hier niet kennen: want een Vlaming kan zich niet voorstellen wat een ‘bezetting’ precies is. Evenmin als hij dat kan voor een dictatuur. Zonder echte beleving gedurende een betekenisvolle periode blijft het een abstract begrip. Overigens is het aantal correspondenten in de bezette gebieden bedroevend laag en werd Luyendijk door zijn collega’s sterk afgeraden om de stap te zetten: “Een journalist die zich beperkt tot de rol van doorgeefluik, schaart zich in feite aan de zijde van de partij die de nieuwsstroom het best naar haar hand weet te zetten.”
Dat verantwoordelijksbesef is helaas niet aan ieder correspondent gegeven.

Joris Luyendijk, aug. 2006 - Uitgeverij Podium, A’dam - ISBN 90 5759 316 5 (Deze recensie verschijnt in de maand oktober 2006 in het webzine Uit-pers)

Lees verder...

Monday, January 09, 2006

De kunst van het reizen. Van Alain De Botton

Een boek met zo’n naam, dat moet elke rechtgeaarde reiziger opvallen. Want reizen is natuurlijk een kunst. Of op zijn minst vergt het kundigheid. Kundigheid die je verwerft door ervaring maar vooral door een mix van aandacht, openheid en voortdurende bereidheid om te leren. Allemaal eigenschappen die pas echt tot hun recht komen als je voldoende tijd neemt voor de dingen, houdt de Botton ons voor.

Het leuke van Alain De Boton lezen, is steeds weer die ‘Aha-erlebnis,’ wanneer hij weer eens de vinger op de wonde legt en dan een treffende verklaring bedenkt voor de vraag die hij heeft opgeworpen. Steevast eindigt elke observatie met het gevoel dat je eindelijk een – al dan niet bevredigend – antwoord hebt gekregen op een vraag die je je zelf al vaak hebt gesteld. En dat kan een aangenaam gevoel zijn. Al is het natuurlijk ook weer niet zo simpel. Vaak gaat het om fundamentele vragen die niet zomaar met ‘ja’ of ‘nee’ uit de wereld geholpen zijn. Wat dacht je van de volgende gedachte: “Het gevaar van reizen is dat we dingen op het verkeerde moment zien, voordat we de kans hebben gehad de noodzakelijke ontvankelijkheid daarvoor te ontwikkelen...” (blz. 126). Een waarheid als een koe, tenminste zo voelt het aan, maar wat doe je er dan aan? De Botton gebruikt zijn grote belezenheid om elk antwoord te onderbouwen met een massa citaten van schrijvers, filosofen en levenskunstenaars allerhande. Op de hierboven aangehaalde vraag beveelt hij aan “een zekere mate van sympathie niet weg te steken voor al diegenen die soms, in fascinerende steden, worden overvallen door de sterke behoefte in bed te blijven en het volgende vliegtuig naar huis te nemen.” Met andere woorden, doseren is hier het sleutelbegrip. Je kan niet in alles geïnteresseerd zijn. En al kunnen nieuwe ervaringen interessant zijn, het heeft weinig zin ervaringen op elkaar te stapelen zonder ademruimte, zeker als je geen enkele voorafgaande affiniteit hebt met het onderwerp.

Ook de kwaliteit van de ervaring komt aan bod. Of hoe kunst daarbij kan helpen. Een mooi voorbeeld geeft De Botton wanneer hij naast de schilderij “olijfboomgaard” van Vincent Van Goch, een foto afdrukt van een, hoe kan het anders, Zuid-Franse olijfboomgaard. Die vergelijking illustreert perfect de stelling dat een schilderij een landschap veel waarheidsgetrouwer kan vastleggen als een foto. Van het canvas voel je letterlijk de Provençaalse zomerse hitte afstralen...
Nog een observatie die de Botton dit maal haalt bij John Ruskin, een 19e eeuws Engels schilder en estheet: “In plaats van het fotograferen te benutten als een aanvulling op het actieve, bewuste kijken, beschouwden ze het eerder als een alternatief daarvoor en schonken ze minder aandacht aan de wereld dan ze voordien gedaan hadden, in het vertrouwen dat ze zich die dankzij de foto automatisch toeeigenden.” Iedereen denkt nu vanzelf aan voortdurend fotograferende toeristen… John Ruskin was een vroege bewonderaar van de nieuwe fotografische technieken maar was heel erg op zijn hoede voor het perfide effect ervan: “Het fototoestel verdoezelt het onderscheid tussen kijken en opmerken, tussen zien en bezitten: het kan ons de mogelijkheid van ware kennis bieden maar ook onbedoeld het idee geven dat we met het nemen van een simpele foto al het werk hebben gedaan.” Misschien dat de digitale fotografie en zijn creatieve mogelijkheden hier weer de balans recht kunnen trekken. Tenslotte biedt een foto geen garantie van echtheid meer. Met een eenvoudige pc en de juiste programma’s kan iedereen die dat wil de realiteit vervormen, informatie weghalen en andere toevoegen. De relativiteit van het beeld kan langzaam tot mensen doordringen en daarmee ook de herwaardering van de ervaring zelf.

Eigenlijk is het hele boek terug te brengen tot één pleidooi: ‘ruimte voor aandacht!’ En dat is niet onzinnig in deze stressvolle tijden waarin we zowel voor onze arbeid als onze vrije tijd de lat steeds hoger leggen. Aandacht is een schaars goed geworden, want je moet er tijd voor vrij maken en alles wat ons afleidt een keer aan de kant schuiven.
Misschien is dat ook de reden dat mensen vaak ongelukkig zijn, omdat ze zelf te weinig aandacht krijgen? Al is dat weer een andere vraag. Meer hierover vind je nog in de Botton’s andere boeken: kijk op http://www.alaindebotton.com.

Lees verder...

Thursday, January 05, 2006

"Bevrijd de slaven" van David Hochschild

Vijf jaar na de publicatie van zijn boek over Leopold II en de plundering van de Congo brengt Hochschild nu het verhaal van de eerste grote mensenrechtencampagne uit de geschiedenis.
Met het boek over de drieste exploten van Leopold zette hij in ons land een heel proces van historische ontnuchtering in beweging. Er was duidelijk een buitenlander nodig om dit vakkundig weggemoffelde stuk vaderlandse geschiedenis eindelijk onder de aandacht te brengen van de Belgische goegemeente. In dat boek bracht hij hulde aan Edmund Dene Morel, een Brits journalist en activist die eind 19e eeuw vrijwel op zijn eentje een massale campagne opzette om de praktijken van de koning in Congo aan te klagen.

Nu heeft dezelfde auteur zich gewaagt aan een campagne die zich ruwweg 100 jaar vroeger afspeelde, die van de afschaffing van de slavernij. De abolitionisten, zoals ze genoemd werden, was een verzamelnaam voor iedereen die tegen de slavernij was. Maar er bestond wel degelijk een gecoördineerde campagne, opgezet door een 12-tal koppig comité dat een eerste keer samen kwam op 22 mei 1787. Slechts enkelen van hen zullen de verwezenlijking van hun streven meemaken. Dat is dan ook pas in 1833, wanneer het Britse parlement een wet aanneemt die slavernij verbied in het gehele Britse rijk, en dat was toen een flink stuk van de wereld.
Hochschild vertelt het verhaal van een campagne en een praktijk die toen een aanvaard onderdeel was van het internationaal economisch systeem. Maar hij analyseert ook. Waarom sloeg de campagne aan op bepaalde momenten en op andere niet? Wat was de rol van internationale politieke ontwikkelingen (vrnl. De Amerikaanse onafhankelijkheidsverklaring en de Franse revolutie). Dat alles levert interessante inzichten op voor de lezer.
Hochschilds verdienste is niet dat hij nieuwe wetenschappelijke inzichten ontwikkeld of onondekte historische bronnen naar boven haalt. Zijn verdienste is vooral dat hij een complex verhaal goed kan vertellen en aan de hand van authentieke stemmen de strijd die toen gestreden is op een empathische manier in beeld brengt en in zijn juiste perspectief plaatst voor een algemeen publiek. In een tijd van van overdaad aan informatie en vervagend historisch inzicht meer dan nodig. Tenslotte is het voor elk modern mensenrechten activist die wil beseffen waar hij of zij mee bezig is heel stimulerend om te weten wat zijn voorgangers zijn.

Lees verder...